Wie een wolvezel onder een microscoop legt, ziet dat deze niet glad maar eerder ruw is en een structuur heeft die lijkt op schubben. Deze is niet alleen bepalend voor zaken als het isolerende vermogen en elasticiteit, maar ook voor de wijze waarop wol zich gedraagt wanneer hij wordt gewassen.
Tijdens het wassen kunnen de wolvezels door hun schubbige structuur namelijk in elkaar haken waardoor er krimp en vervilting optreedt. Dit in elkaar haken gebeurt onder invloed van de combinatie van water, beweging, snelle temperatuurswijziging en zeep. Het effect kan nog worden vergroot door op de vezels of stof te hameren.
De krimp en vervilting worden vaak doelbewust nagestreefd, zoals bijvoorbeeld het geval is bij loden stoffen of duffel. Door de verdichting die samenhangt met het krimpen worden stoffen immers ook dikker, warmer en verkrijgen een grotere water- en vuilafstotendheid. Tegelijk gaat hierdoor ook iets verloren van de soepelheid van het materiaal. Wordt deze techniek toegepast op geweven doek, dan wordt gesproken van ‘vollen’, een proces dat al in de klassieke oudheid werd toegepast. In Pompeï was al sprake van een speciale beroepsgroep (fulloni of vollers) die zich hiermee bezighield. Bij het vollen werden de weefsels ondergedompeld in grote, met water gevulde vaten, waarna de vollers er net zo lang met hun voeten op trapten tot het de gewenste mate van vervilting had bereikt. De Engelse familienaam ‘Walker’ is volgens sommigen afgeleid van het ‘lopen’ over de stoffen, het Duitse woord voor vollen is ‘walken’. Voor de ontvetting van de wol werd aan het water een soort klei, volaarde, toegevoegd.
In de middeleeuwen werd het volproces gemechaniseerd en werden hiervoor speciale, door waterkracht aangedreven volmolens gebouwd, waarin met grote houten blokken op de geweven stoffen werd geslagen. Met name de duurdere stoffen werden echter nog lange tijd op de oude wijze gevold, met menselijke spierkracht, omdat dit tot betere resultaten zou leiden en de stoffen er minder schade van ondervonden. Tegenwoordig is het vollen onderdeel van de doekveredeling, en gebeurt het in speciale installaties.
Ook gebreide wollen stoffen kunnen worden gevold. Dan wordt niet gesproken van gevolde maar van ‘gekookte wol’ (boiled wool). Als ruwe vezels op deze wijze worden bewerkt wordt gesproken van vervilten.
Anders dan vaak wordt gedacht krimpt wol niet door te koud of te heet water maar door een te snelle temperatuursverandering. Het verven van wol gebeurt bijvoorbeeld doorgaans op hoge temperaturen die tegen het kookpunt aan zitten maar het verfbad wordt daarbij langzaam naar de gewenste temperatuur gebracht. Om deze reden wordt ook aanbevolen om kleding van wol bij kamertemperatuur of in lauwwarm water te wassen, met speciale wolwasmiddelen en bij weinig beweging (handwas).
Uiteindelijk is de schubachtige structuur van de wolvezel de oorzaak van krimp en de reden waarom producten van wol vaak het best op de hand gewassen kunnen worden. Om wol machinewasbaar te maken heeft men in de industrie bedacht dat daarom de vezels glad moeten worden gemaakt, zodat deze minder snel in elkaar haken. In het Engels wordt het glad maken van de van nature schubbige wolvezel ‘descaling’ genoemd. Hiertoe zijn verschillende methodes ontwikkeld.
Soms worden de vezels gladgemaakt door ozon of door er een dun laagje polyurethaan omheen aan te brengen. De meest gebruikelijke ‘conventionele’ techniek is het zogenaamde Hercosett-proces. Daarbij worden de ruwe vezels eerst blootgesteld aan een bleekloog-oplossing (natriumhypochloriet of sodiumhypochloriet) die de buitenlaag van de vezel tot op zekere hoogte afbreekt. Na vervolgens te zijn gespoeld komt de wol in een nieuw bad met middelen die hem beter in staat stellen om een nieuwe buitenlaag aan te nemen, en vervolgens in een bad met het speciale Hercosett-125 polymeer dat misschien het best te vergelijken is met een dun laagje dat de vezel weer afsluit. Tot slot gaat er dan nog een zachtmaker overheen.
Wol die met het Hercosett-proces machinewasbaar is gemaakt, komt niet in aanmerking voor een biologische certificering in verband met het gebruik van sterk vervuilende en potentieel gevaarlijke chemicalieën zoals AOX die kunnen belanden in het oppervlaktewater. Ook het grote waterverbruik is een punt van kritiek.
Er zijn de laatste jaren door grote spinnerijen ‘schone’ technieken ontwikkeld om wol machinewasbaar te maken en die ook worden geaccepteerd binnen biologische certificeringen als GOTS. De bekendste zijn EXP (EX-Pollution) waarbij chlorine en het Hercosett-125 polymeer zijn vervangen door respectievelijk natuurlijke enzymen (om de buitenlaag van de wolvezel af te breken) en een natuurlijk afbreekbaar biopolymeer. De tweede is de zogenaamde plasma-techniek waarmee de vezel eveneens glad wordt gemaakt, maar dan door een mengsel van elektronen, ionen en vrije radicalen.
Ook aan deze schone technieken kleven echter nadelen. Bij EXP is het waterverbruik nog steeds hoog, de plasma-techniek kost veel stroom en lijkt de levensduur van de vezel negatief te beïnvloeden.